Libert Foundation Blog Banner
Steniging

De laatste steen

Ik zit hier mijn laatste momenten af te wachten. Gaan het minuten zijn of uren? Ik weet het niet en kan alleen maar hopen dat Allah me genadig zal zijn. Het is amper te vatten dat de rechter in zijn naam heeft gesproken.
Misschien is het wel waar en is Hij genade. Zo kan ik niet verder, zo wil ik niet verder.
Elke nacht als ik mijn ogen sluit, ruik ik zijn lijfgeur opnieuw en voel ik de pijn in mijn lichaam toen hij zich aan mij opdrong.
Wat ik heb misdaan? Ik droeg waarschijnlijk mijn chador niet correct en wond hem op. Niemand zal me nu nog willen. Ik ben oneerbaar.
Ik hoor hen. De mannen verzamelen zich. Ze vergapen zich aan mij.
Mijn benen verkrampen van het gehurkt in deze put gegraven te zitten. Laat het snel voorbij zijn.
Ik hoor de imam zijn preek houden. De mannen bidden. Het is tijd voor gerechtigheid. Ik zal krijgen wat me toekomt.
Ze staan rondom mij. Ik kan geen kant op, half ingegraven in de put.
Ik hoor de stem van mijn vader. Inch’Allah laat hem de eerste steen gooien. Laat hem mij raken waar ik verder niets meer hoef te voelen.
Mijn broers staan er ook bij. Ik zie hun glimlach. Vandaag rekenen ze af met hun afvallige zus.
Ik slaak een diepe zucht en zie een man staan die ik wel eens in het dorp zag. Ik ken hem niet. Hij heeft een steen vast. De grijns op zijn gezicht doet me huiveren. Hij lust me rauw.
Hij werpt raak. Ik voel mijn schouder kraken als het projectiel ertegen gaat. De mannen lachen. Ik ween.
De pijn in mijn schouder is niets. Mijn mentale pijn is erger. Al weken leef ik in de hel.
De volgende steen raakt mijn hoofd. Het wordt rood voor mijn ogen van het bloed dat erin vloeit en zich met mijn tranen mengt.
Het loopt over mijn gezicht. Ik proef een ijzersmaak op mijn lippen, gemengd met mijn zoute tranen.
Ik duizel en zwalp. Ik kan niet omvallen, want ik zit te diep vast. Het zand draait rond mij.
Wie de stenen gooit, kan ik niet meer zien. Opnieuw word ik geraakt. Deze keer tegen mijn borst. Ik kerm het uit en snak naar adem, die ik nog amper krijg. Mijn longen lijken wel geraakt nadat mijn borstbeen kraakte.
Mijn ander schouder moet eraan geloven. Ik hoor mijn botten kraken onder keienregen, die nu pas goed op gang lijkt te komen.
De laatste aarzelende mannen staan klaar. Ik zie ze niet meer. Mijn ogen zitten dicht. Zelfs mijn tranen kunnen er niet meer vlot uit.
Ademen gaat bijna niet meer. Mijn neus is verbrijzeld. Mijn gezicht een rode brij.
Ik ben zo verdoofd door de pijn, dat ik de volgende stenen niet meer voel.
Het wordt zwart voor mijn ogen. Ik zak weg. Op de achtergrond hoor ik juichen, dan niets meer.
Roerloos hang ik half ingegraven in een put van met bloed doordrenkt zand. Mijn geest is aan de andere kant.

Auteur: Martine Pauwels